Grenzen

In mijn jeugd zat ik nog wel eens op mijn racefiets. Rondjes toeren door de Alblasserwaard, op vakantie af en toe wat colletjes in Frankrijk bedwingen. Ik reed in mijn Panasonic trui rond (want fan van de Peter Post ploeg) en dacht in mijn jeugdig enthousiasme dat ik toch wel aardig kon fietsen. De omslag in dit zelfbeeld kwam tijdens een toerrit van de lokaal zeer bekende wielerclub Jan van Arckel.

Samen met mijn vader en oom, beiden al hun hele leven wielerliefhebbers, fiets ik op een mooie zaterdagochtend naar het clubhuis van de wielervereniging. We kunnen kiezen uit vier verschillende lussen van 30, 40, 50 en 60 kilometer, combineren is ook mogelijk. We hebben er zin in, besluiten met de rit van 60 te beginnen en dan na de lunch wel te kijken of we er nog eentje aan vastplakken.

De benen voelen goed, de ketting loopt soepel dus zonder al te veel moeite leggen we de 60 kilometer af. Teruggekomen in het clubhuis, tijdens het eten van de bij het startgeld inbegrepen broodjes (voorzien van een plakje ham of een plakje kaas, het moet natuurlijk niet te gek worden) en een bak soep, hoeven we niet lang te overleggen. Natuurlijk gaan we nog een rondje doen, 50 kilometer kan er nog prima bij.
Eenmaal weer op onze fietsen zijn de eerste pedaalslagen nog wat stram maar als we na een paar kilometer bij de Merwedebrug aankomen, is mijn lichaam weer helemaal soepel. Rustig draaien we de brug op om Brabant in te rijden, het is een klein maar pittig klimmetje dus even niet te gek beginnen. Terwijl ik voorop rij en tevreden naar mijn Panasonic shirt kijk, zie ik ineens wapperende haren links voorbijschieten.
‘Dat is Gert-Jan Theunisse,’ roep ik met licht overslaande stem naar achteren. Theunisse is op dat moment een van mijn wielerhelden, een bijna maniakale sporter met een rauw randje die zich door zijn overwinning op Alpe d’Huez de geschiedenisboeken in reedt. En die klimt nu vlak voor onze neus de brug op, waarschijnlijk zomaar als trainingsritje. Mijn voornemen om rustig te beginnen kan me per direct gestolen worden, ik schakel een tandje bij en trap bijna mijn fiets doormidden om bij hem in het wiel te komen. Dat lukt aardig, de adrenaline die zo’n beetje uit mijn oren spuit doet zijn werk. Als ik bijna bij hem ben, kijkt Theunisse achterom. Zijn blik zegt genoeg. Daar heb je weer zo’n idioot. Hij zet heel even aan en weg is hij.

Gelukzalig laat ik me uitbollen tijdens de afdaling van de brug, onderaan sluiten mijn vader en oom weer aan. Ik voel me beresterk door deze onverwachte ontmoeting en trek gelijk aan kop door, die 50 kilometer gaan wij eens even in recordtempo afleggen.
Twee kilometer verder is de situatie net iets anders. De adrenaline is ver te zoeken, mijn benen doen pijn, lijken ontploft en ik heb totaal geen macht meer. Ik laat me afzakken naar het laatste wiel waar ik inwendig zachtjes huilend met een geknakt ego de rest van de rit blijf zitten. Het is een marteling, elke verkeersdrempel is te hoog en even aanzetten na een bocht is onmogelijk. Als we eindelijk weer thuis zijn, rij ik zo de tuin in en laat me met fiets en al in het gras vallen. Ik ben uitgeput en ben duidelijk over mijn eigen grens gegaan.

Afgelopen week werd bekendgemaakt dat Wout van Aert en Jonas Vingegaard van de Visma ploeg meedoen aan de Tour de France die volgende week zaterdag begint. Van Aert viel op 27 maart tijdens Dwars door Vlaanderen en brak daarbij zijn borstbeen, een sleutelbeen en meerdere ribben. Een week later vloog Vingegaard in de Ronde van Baskenland uit de bocht met als resultaat ongeveer hetzelfde boodschappenlijstje aan breuken met als uitsmijter een klaplong.

Drie maanden later zitten ze weer op de fiets en zijn ze fit genoeg bevonden om drie weken lang zich af te beulen over de Franse wegen. Blijkt maar weer, echte wielrenners hebben geen grenzen.

2 gedachten over “Grenzen

  1. Ik kan me die dag nog levendig herinneren, want je was niet de enige met pap in de benen. Samen hingen we in de Biesbosch amechtig in het wiel van je vader. Tot onze verbijstering demarreerde jij bij de 2e klim van de Merwedebrug ineens uit het laatste wiel, keek bovenaan triomfantelijk om en waagde het tegen je vader te zeggen:”En dat was met 2 vingers in de neus”. Dat was ook het laatste wat je die dag kon zeggen, want zelfs het woord “pap” was er daarna één te veel.

    • Prachtig! Mijn ’twee vingers in de neus’ quote was me ontschoten, maar mijn overmoed was dus nog groter dan ik had onthouden. Dank voor deze toevoeging! Mooie herinneringen aan een sportief familie uitje.

Laat een antwoord achter aan Jaap Eversen Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *